shadow

Spitsvondige boekhouding in Borsbeek

De wetgeving die hier gold in de periode van Franse overheersing (1795-1815) bepaalde dat de verhuring der onroerende eigendommen van het “Bureau de bienfaisance”, de opvolger van de Heilige-Geesttafel (meestal het Armbestuur genoemd), notarieel moest vastgelegd worden. Het Nederlands bewind dat duurde van 1815 tot 1830 bekrachtigde deze wetgeving.

Het gebeurde regelmatig dat de secretaris of leden van het Armbestuur zich borg stelden voor de betaling van de huur. Men trachtte de vigerende wetten te omzeilen en de woningen onderhands toe te wijzen aan geheel of gedeeltelijk armlastige personen zoals het de gewoonte was voor 1795.

We weten niet of tijdens het Frans bestuur veel aandacht aan deze werkwijze werd geschonken, want we bezitten geen enkele aanwijzing hierover. Het Nederlands bestuur oefende echter een zeer streng toezicht uit over de openbare verhuringen. Tientallen omzendbrieven en heel wat briefwisseling bevestigen dit (1). Wanneer nu een zogezegde “huurder” niet of maar gedeeltelijk betaalde, werd in de jaarlijkse rekening naast de vermelding “memorie”, het niet betaalde bedrag genoteerd in de kolom “achterstal”. Dit tekort groeide jaar na jaar aan. Het is begrijpelijk dat dit op den duur moeilijkheden met zich bracht. Er werd op provinciaal vlak een speciale commissie opgericht, belast met het onderzoek der “verachterde comptabiliteit van het armbestuur van Borsbeek(2.) Na herhaaldelijk aandringen van “den Griffier der Gedeputeerde Staten” (G.S.), zag de toenmalige ontvanger, Jean Nijs, zich verplicht orde op zaken te stellen en alle achterstallige schulden op één of andere manier weg te werken. Hij ontbood te wanbetalers Andreas Van Lierde, Jean Baptiste Peeters, Jean Baptiste Laenen en Domien Hellemans en besprak met hen de mogelijkheid tot betalen der achterstallen.

Op 18 oktober 1824 vergaderde de raad met als enig punt op de dagorde de oplossing van deze kwestie.

Als eerste werd de zaak van Andreas Van Lierde behandeld. Deze was een kleine landbouwer die sedert 1811 een stuk land van het Armbestuur huurde tegen het jaarlijkse bedrag van 32 gulden. Hij had nog maar 78 gulden betaald zodat hij nog 338 gulden schuldig bleef. Hij had beloofd aan Nijs het lopende jaar direct te betalen en de vier volgende jaren van het onderhoudsgeld van ene Jacobus Maes 50 gulden te laten inhouden(3). Verder zou ene Jeanne Nauwelaerts, wonende te Schilde, zich borg stellen en de betaling garanderen zodat hij na vier jaar nog maar 178 gulden schuldig zou zijn. (Over deze dame hebben we verder niets meer vernomen). De raad hield rekening met de levensomstandigheden van Van Lierde. Hij was altijd belast geweest met zieke kinderen, waarvan de twee oudsten waren gestorven. Zes jaar geleden had hij twee koeien verloren en had hij geld moeten lenen om één gezonde koe te kunnen aankopen. De prijs van het graan was het vorige jaar zo laag geweest, dat het weinige geld dat hij daarmee verdiend had, volledig gebruikt was voor het onderhoud van zijn gezin. De heer Cautereels, eerst als ontvanger van het Armbestuur en later als burgemeester (1817-1822), had hem altijd uitstel van betaling gegeven. Na lang beraad werd besloten het voorstel van Van Lierde aan te nemen en de 178 gulden achterstallige huur kwijt te schelden.

De zaak van Jean Baptist Peeters werd daarna behandeld. Hij huurde een huisje aan 25 gulden per jaar, maar had sinds 1811 niet meer betaald, zodat hij 325 gulden schuldig was. Hij stelde voor om de jaren 1822 tot 1824 onmiddellijk te betalen en een obligatie van de stad Antwerpen ter waarde van 155 gulden, 11 stuivers en 3 oord aan het Armbestuur over te maken. Dit was samen 230 gulden, 11 stuivers en 3 oord, zodat hij nog 94 gulden, 8 stuivers en 9 oord schuldig bleef. Na onderlinge besprekingen en in aanmerking nemend dat “hij nu 80 jaar was, bijna blind, vroeger kleermaker, bijgevolg niet meer in staat te werken, bijna doof, altijd met een kwaad been heeft gezeten, geen eigendom bezat, zijn vrouw 60 jaar was en geen werk had, de heer Cautereels als ontvanger en burgemeester hem altijd uitstel van betaling heeft gegeven, hij zelden onderstand heeft genoten, en door afstand van zijn obligatie te doen, bereid was de schuld zo goed mogelijk te voldoen”, besloot de raad hem het ontbrekende geld kwijt de schelden.

Vervolgens werd de zaak van Jean Baptist Laenen, veldwachter der gemeente (1814 -1846), onder de loep genomen. Hij had een huisje gehuurd aan 17 gulden per jaar. Hij had sedert 9 jaar niets meer betaald en was bijgevolg 153 gulden schuldig. Hij stelde voor het lopende jaar en twee jaar achterstal direct te betalen, zodat hij nog 102 gulden schuldig bleef. De raad nam in aanmerking dat: “zijn jaarwedde als veldwachter der gemeente maar 250 gulden per jaar bedroeg, hij 8 kinderen had waarvan 5 minder dan 12 jaar, hij geen bestendige bijstand genoot en enkel in bijzondere gevallen hulp had gevraagd” en besloot de zaak als een “bijzonder geval” te beschouwen en de 102 gulden huurachterstand kwijt te schelden.

Als laatste kwam Domien Hellemans aan bod. Hij was veldwachter geweest tot 1814(4). Hij had een huis gehuurd aan 14 gulden per jaar en 23 gulden betaald op 10 jaar. Hij was dus nog 117 gulden schuldig. Hij beloofde het lopende jaar direct te betalen en de vier volgende jaar 7 gulden extra toe te voegen aan de jaarlijkse huur. De raad nam in aanmerking dat “hij vroeger veldwachter, maar nu bijna altijd zonder werk was, evenals zijn vrouw, dat al zijn kinderen of getrouwd of gaan dienen waren, zonder hun ouders iets ter hulp te kunnen komen, dat hij nog nooit ten laste van het Armbestuur was geweest, dat Cautereels hem altijd uitstel heeft gegeven, dat het notoir is dat hij geheel buiten staat is den achterstand te betalen, maar dat het den Armen aanbelangt dat zijn voorstel door goede borgen zoude worden ondersteund, anders hoorde de ontruiming van zijn woning te worden aangezegd.” Blijkbaar waren de raadslieden van oordeel dat zijn kinderen toch bij het betalen van de huurachterstand dienden betrokken te worden. In de marge van het verslag van de vergadering is later bijgevoegd: “Overwegende dat hij na aftrek der betaalde sommen welk hij onder borge van zijn zoon Cornelis en zijn dochter Elizabeth, aanbiedt te betalen, hij maar een som van 89 gulden schuldig blijft”. De raad besloot de achterstal kwijt te schelden, mits zijn kinderen deze belofte ondertekenden en de betaling garandeerden. Deze resolutie werd goedgekeurd op 18 oktober 1824 en ondertekend door de raadslieden P. De Vos, P.J. De Ridder, Joannes De Beuckelaar en J.B. Ceulemans. Ook het voltallig gemeentebestuur bestaande uit A. Corluy, P. De Vos, J. Gijssels, C. Corluy, M. Verbeelen, G. Govaerts en de secretaris P.J. Van Hencxthoven, gaf zijn goedkeuring.

We menen uit het verslag van Nijs te kunnen afleiden dat hij reeds vooraf contact had gehad met de vroegere secretaris van het Armbestuur, nu gemeentesecretaris, P.J. Van Hencxthoven die duidelijk meer aandacht besteed heeft aan de zaak van de toenmalige gemeenteveldwachter dan aan de andere drie gevallen.

Het besluit werd ter goedkeuring aan de Gedeputeerde Staten (G.S.) der Provincie overgemaakt, maar hun besluit hebben we niet gevonden. Wel blijkt uit briefwisseling van 18 september en 18 november 1826 dat de G.S. ze niet hadden goedgekeurd en dat de zaak opnieuw behandeld werd.

Het Armbestuur zocht naar een methode (lees: spitsvondigheden) om het voorstel van kwijtscheldingen alsnog te doen aanvaarden. Met de hulp van de raadslieden zelf, werden kredietlijsten opgesteld waaruit moest blijken dat de in gebreke gebleven huurders zelf een ‘te goed’ hadden bij het Armbestuur. De sociale betrokkenheid van de gemeentesecretaris is duidelijk, want zijn handsschrift verraadt het feit dat hij de lijsten zelf opgesteld heeft. Wij citeren:

Het armbestuur van Borsbeek is verschuldigd aan Andreas Van Lierde, landbouwer alhier:

1. Voor mondkosten en onderstand in ziekte van Cornelis Ven 130 dagen aan 1 fr. per dag, volgens overeenkomst met den armmeester: 61 gld. 42 ct.(5)

2. Voor mondkosten en ziekten van Jacobus Maes van 24 juli 1822 tot 24 juli 1823 volgens verpachting(6): 63 gld.

3. Voor den zelfden sedert 24 juli 1825 tot 9 juli 1826, dag van overlijden, volgens overeenkomst met den armmeester, maakt 11,5 maand, komt: 76 gld. 66 ct.

Samen tweehonderd een gulden agt cent te verminderen op mijn verschuldigde landpagten.

Borsbeek, 18 november 1826.”

Ten voordele van J.B. Peeters, kleermaker, werd volgende kredietlijst opgesteld:

1. “Voor diverse naaiwerk, reparatiën en onderhoud van kleederen voor Jacobus Maes, gedurende de jaren 1820, 1821, 1822: 20 gld. 85 ct.

2. Voor dito voor het wasschen van hembden in de zes eerste maanden van 1823: 10 gld. 50 ct.

3. Voor het wasschen van hembden voor Carolus Op de Beeck en Jacobus Maes gedurende de laatste maanden van 1823 en de jaren 1824 en 1825: 17 gld. 23 ct.

4. Voor door zijn vrouw gedurende de jaren 1824-1825 gewasschen te hebben 50 hembden van 6 gld. 44ct. per 100: 3 gld. 22 ct.

5. Voor mondkosten aan Carolus Ven 22 dagen aan 30 ct. daarin begrepen het oppassen in zijne ziekte: 6 gld. 60 ct.

6. Alsnog voor reparatie van kleeding, wasschen van hembden, enz. voor Petrus Thijs, Frans Thijs en Bresselaers in de jaren 1808, 1809, 1810 en 1811 schoon hij zijn pagt jaarlijks heeft betaald en zijn deze rekeningen verschuldigd gebleven en Cautereels alsdan armeester, heeft belooft dit later te laten corten.”

Samen vijfentachtig gulden drieënveertig cent.

Gedaan te Borsbeek, 18 november 1826”.

De G.S. reageerden eerst op 7 augustus 1827(7). Zij vroegen een nauwkeurig onderzoek voor de “pretenties” van Van Lierde, Hellemans en Peeters, alsmede de toestand waarin zij zich nu bevonden en eventueel voorstellen te doen tot betaling der achterstallen.

Wij veronderstellen dat de raadslieden deze zaak zeer ter harte hebben genomen. Zij hebben er namelijk ruim 6 maanden nodig gehad om een antwoord te formuleren. Eerst op 26 februari 1828 werd de bevinding van de gevraagde onderzoeken overgemaakt aan de G.S.

Zij motiveerden hun beslissing voor wat Van Lierde betrof als volgt: zijn “pretenties” waren volledig in overeenstemming met het Armbestuur gedaan en dienden bijgevolg in aanmerking genomen te worden. Wat de resterende achterstal betrof, “deze zal gedebiteerd worden tot nadere resolutie.”

In verband met Hellemans wordt het volgende geschreven: “Gezien de armoede waarin hij zich thans bevindt, alsmede de ziekte daar mede hij als nu sedert zeven weken te bedde ligt waaronder hij schijnt ongetwijfelt te moeten bezwijken.” De raadslieden stemden allen in om de nog resterende achterstel volledig kwijt te schelden.

Omtrent de zaak van Peeters, vonden we het volgende: “Gezien hij thans 84 jaar is, de rente op de Stad Antwerpen uit grote nood heeft moeten verkopen, hij zonder hulp van zijn zoon volledig ten laste van den armen zou zijn, werd besloten zijn ‘pretentie’ van 85 gld. 45 ct. aan te nemen en de rest volledig kwijt te schelden”.

Deze beslissing werd ondertekend door Jacobus Moons, Corneel Corluy en J. Segers en op 26 februari 1828 ter goedkeuring aan het gemeentebestuur overgemaakt. Op 27 februari 1828 keurde ook de gemeenteraad het voorstel goed en ondertekenden A. Corluy, Peter De Vos, Jaspar Govaerts, M. Verbelen en P.J. Van Hencxthoven het document.

In de rand staat vermeld: “De tegenwoordige resolutie gezien en goedgekeurd door ons Gedeputeerde Staten der Provincie Antwerpen den 29 April 1828, getekend [onleesbaar]. Ter ordenantie: De Griffier der Staten, getekend [onleesbaar].”

In de rekening van het Armbestuur voor het jaar 1828 vinden we de achterstallen van Van Lierde gedebiteerd op 307 gld. 73 ct. waaronder later is bijgevoegd: “Bij resolutie van het Provinciaal Bestuur d.d. 29-4-1828 is een vermindering zijner schuld aangenomen van 201 gld. 8 ct(8).

————————————————————————————————————-

(1) Rijksarchief Antwerpen, Hedendaags Archief (R.A.A. H.A.) Borsbeek, n° 105.

(2) R.A.A. H.A. Borsbeek, n° 148.

(3) Jacobus Maes was een armlastig persoon door het Armbestuur tegen een jaarlijks bedrag van 63 gulden voor kost en inwoon bij Van Lierde geplaatst.

(4) In de gemeentearchieven vinden we geen gegevens over een veldwachter voor Laenen, dus Hellemans moet als eerste veldwachter der gemeente beschouwd worden en de gemeentearchieven blijken in dit opzicht onvolledig.

(5) De Franse frank werd in 1815 gelijkgesteld met de Nederlandse gulden maar devalueerde sterk. In 1826 was 1 Franse frank nog 47 ¼ cent waard.

(6) Het uitbesteden van armlastige personen gebeurde meestal aan de minst vragende (=verpachting). Dikwijls waren dat arme, kleine landbouwers of arbeiders die hoopten op die manier een centje te kunnen bijverdienen.

(7) R.A.A. H.A. Borsbeek n° 105.

(8) R.A.A. H.A. Borsbeek n° 115.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.