shadow

Uitvaartperikelen

In het verslag van de raadszitting van 27 september 1826, kregen de gemeenteraadsleden lezing van een brief van de arrondissementscommissaris. Daarin beklaagde deze zich over een misbruik dat hier blijkbaar sedert vele jaren ingeburgerd was. De gewoonte namelijk van de buren om bij de familie van de overledene te komen eten en drinken. Dat resulteert volgens de brief “in dronkenschappen en krakelen tussen de personen die er samen zijn”. Hetgeen tekort doet aan het respect voor de aflijvige, en ook grote kosten voor de erfgenamen met zich brengt. Zo’n grote kosten zelfs dat de familieleden, om ze te betalen, verplicht zijn zich in de schulden te steken. Deze schulden kunnen ze dan niet betalen, en in sommige gevallen raken ze er zelfs hun hele leven niet uit.

Om die redenen nam de raad toen het besluit dat het verboden is, aan alle inwoners dezer gemeente bij iemands overlijden, in hun eigen huis of elders, eten en drinken te geven aan familieleden of buren die binnen het dorp wonen. Wel is het veroorloofd hun familie, vrienden enz. die buiten het dorp wonen, eten en drinken te geven in hun eigen huis of waar ook, dit alles weliswaar “op een geschikte wijze”. De officier die met de politie belast is moet erover waken dat dit misbruik uitgeroeid wordt.

En met uitvaarten had ons gemeentebestuur toen blijkbaar nog andere zorgen. Op 26 januari 1828 oordeelde de burgemeester het nodig de aandacht van de raad te vestigen op de
“inconvenienten” die er voor het algemeen welzijn kunnen resulteren uit de gewoonte die de inwoners hebben om de lijken van overleden personen, die ver van de kerk wonen en met karren tot aan de kerk worden vervoerd, te vergezellen terwijl ze gedurende het hele traject op die karren rond het lijk zitten. De heer Burgemeester vindt dat zulk misbruik zou moeten worden tegengegaan, uit hoofde van de nadelige gevolgen die er voor de openbare gezondheid kunnen uit voortvloeien. Vooral in het warme jaargetijde, wanneer het lijk door zijn ongezonde en stinkende uitwasemingen tot besmettelijke ziekten aanleiding zou kunnen geven. Elke weldenkende administratie is toch verplicht zulks door het nemen van behoorlijke maatregelen te voorkomen, aldus de burgemeester…

Kerkhof Borsbeek

En daarmee was het kerkhofleed blijkbaar nog niet ten einde. Want in het verslag van de zitting van 18/06/1831 lezen we de klacht dat sommige inwoners gebruik maken van het kerkhof om
hun wasgoed te bleken. Dat is, zegt de raad, “strydig aen de weerdigheyd van die plaets”. En die raad heeft dus “geresolveert overeenkomstg art.26 van het reglement op het bestuer der
gemeenten ten platten landen in de Provintie Antwerpen” te bepalen dat op het kerkhof geen was gebleekt mag worden, “onder wat voorwendsel het ook zoude mogen wezen”. Overtreders
konden rekenen op een boete van minimum zes en maximum twaalf gulden. Wie zijn boete niet betalen kon, kreeg een vervangende straf van “ eenen gevangenis van eenen dag”. Er werd door de vroede vaderen wel bijgevoegd dat “de opbrengst der boete uyt voorschreede hoofden ten voordeele der gemeente” zal komen. Een hele troost!

PJ

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *